3 fouten bij het ontwikkelen van meerkeuzevragen

3 fouten bij het ontwikkelen van meerkeuzevragen

3 fouten bij het ontwikkelen van meerkeuzevragen, die jij (dus) nooit (meer) maakt. Het leek me leuk om wat veelvoorkomende missers op een rijtje te zetten. Die kun je gebruiken voor je eigen ‘o-ja-maar-gelukkig-doe-ik-dat-nooit-ervaring’ of als alarmbel of waarschuwing om dit nooit meer te doen. Ik ben benieuwd welke van deze opties voor jou opgaat.

Fout 1: Antwoorden en afleiders in de volgorde waarin je ze bedacht hebt

Normaalgesproken zet je antwoorden en afleiders in alfabetische volgorde. Dat is niet voor niets. Meestal bedenk je de sleutel (het juiste antwoord) namelijk als eerste bij het ontwikkelen van meerkeuzevragen. En als je dat dan zo laat staan en dus niet husselt, blijft het juiste antwoord bovenaan staan. Voor degene die de toets maakt is dat makkelijk. Bij twijfel is de bovenste goed. Maar dat is natuurlijk niet jouw bedoeling.

Lees ook: Toetsen als leermiddel

Fout 2: Eén hele lange antwoordoptie

Als je uit drie antwoordopties kunt kiezen en één daarvan is duidelijk heel veel langer dan de anderen, dan kun je er vergif op innemen dat de allerlangste het juiste antwoord is. Nu zou ik het innemen van vergif natuurlijk niet adviseren ;-), maar een probleem met je vraag is er zeker wel.

Vaak komt het omdat je het juiste antwoord het meest volledig hebt opgeschreven. Dat los je op door ofwel de andere opties ook vollediger op te schrijven ofwel door het juiste antwoord in te korten. Bij dit laatste is het dan wel belangrijk om goed te checken of het antwoord dan nog steeds het enige echte onweerlegbaar juiste antwoord blijft. Bij het langer maken van antwoordopties moet je waken voor overlap: dat een deel van de optie wel klopt en een deel niet. Dat is verwarrend en kun je daarom toetstechnisch gezien beter niet doen.

ontwikkelen van meerkeuzevragen
Afbeelding van tjevans via Pixabay

Fout 3: Eén of meer antwoordopties met een duidelijk afwijkende formulering

Bij drie antwoordopties waarvan er één duidelijk anders is, weet je meestal zeker dat dit het juiste antwoord is. En als er twee duidelijk anders zijn, weet je dat je die ene ‘vreemde eend’ kunt wegstrepen. In beide gevallen geldt natuurlijk dat het niet goed is voor de kwaliteit van je toets. De remedie? Wees hier kritisch op en zorg vooral voor gelijke formuleringen. Bijvoorbeeld door te werken met persoonsvormen of bepaalde werkvormen. Als je er daarmee niet uitkomt en je hebt twee ‘vreemde eenden’, dan kun je overwegen om de vraag aan te passen naar een tweekeuzevraag. Dat doet natuurlijk wel wat met het totaal aantal vragen dat je toets moet bevatten. Vaak heb je dan één of meer extra vragen nodig. In geval van echte hele hoge nood en er niet uitkomen, kun je de vraag beter schrappen en een nieuwe schrijven (of ervoor kiezen om dat niet te doen). Want dat zorgt eigenlijk altijd wel voor een betere toets.

Leestip

Alles wat ik hierboven vertel, komt uit eigen ervaring. Tegelijkertijd is het ook toetstechnisch correct. Het boek dat ikzelf daarvoor altijd als naslagwerk gebruik is deze. Bij vragen of twijfels of ‘hoe zat het ook alweer’ vind je het antwoord heel vaak in dit boek. Aanrader dus!

Reacties zijn gesloten.