Examinering in de beroepspraktijk: ruimte om keuzes te maken
Welke ruimte hebben scholen om keuzes te maken bij het vormgeven van examinering in de beroepspraktijk? Met meteen als kleine disclaimer dat beroepspraktijk eigenlijk niet de juiste term is. Je hoort te spreken over reële beroepscontext. Dat is namelijk de term die de Onderwijsinspectie ook gebruikt. Maar zelf vind ik dat best een abstracte term en ook best nog ‘een mond vol’. Dus daar smokkel ik een beetje mee. Bij examinering in de beroepspraktijk beroepscontext gaat gaat het om de afname en beoordeling van examens in de praktijk of binnen de school (bijvoorbeeld in een simulatie). Meer weten? Lees dan snel verder!
Onderwijsinspectie
Examinering start altijd bij de formele kaders: wat zijn de eisen waaraan examinering (en dus ook examinering in de beroepscontext) moet voldoen? De onderwijsinspectie zegt daarover het volgende:
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma en voldoen aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering, certificering en sluit aan op de onderwijsvisie van het team.
De kwaliteitscriteria uit de standaard borging en afsluiting zijn:
- examinering is valide en betrouwbaar
- afname en beoordeling is gelijkwaardig
- beoordeling is onafhankelijk en deskundig
Als school bepaal je binnen deze kaders zelf op welke wijze je de examinering in de reële beroepscontext zo goed mogelijk (lees: zo gelijkwaardig en betrouwbaar mogelijk) kan inrichten. Je hebt ruimte om je eigen keuzes te maken. Daarbij is het belangrijk dat je de keuzes onderbouwt, ze bewust maakt en vastlegt waarom je wat doet en dit met elkaar deelt. In de ideale wereld doe je dat vanuit een visie op examinering.
Visie op examinering
In de praktijk is de visie op examinering vaak niet duidelijk. Voor examinatoren en andere betrokkenen is het hierdoor vaak ook niet duidelijk hoe zij de examinering in de reële beroepscontext vorm kunnen geven. De keuzes die opleidingen daarin maken worden bovendien meestal onvoldoende onderbouwd. Als er geen duidelijke visie is, dan zorgt dit voor onzekerheid bij de betrokkenen, docenten en het werkveld. Er ontstaan dan vragen als:
- Wanneer is het goed genoeg?
- Waarom moet ik dit examineren in de simulatie, is dit wel voldoende authentiek?
- Waarom moet ik deze formulieren invullen, de praktijkbegeleider zou deze student toch gewoon aannemen als werknemer?
Belangrijk is dus om uitgangspunten en keuzes duidelijk te maken. Vragen die hierbij richting kunnen geven zijn:
- Wat is de meest passende examenvorm?
- Waar vindt het examen plaats?
- Wie beoordeelt het examen?
- Hoe zorgen we voor een goede kwaliteit van examinering?
Examinering in de beroepspraktijk
De school is vrij om (op basis van de eigen visie) zelf te bepalen hoe zij het examen van een opleiding inricht en uitvoert en welke onderdelen van het examen in de reële beroepspraktijk plaatsvinden. Natuurlijk moet dit altijd binnen de formele kaders gebeuren en zorgt de school ervoor dat de examenkwaliteit aan de vereiste standaarden voldoet.
Het is belangrijk om van tevoren goed na te denken over de inrichting van de examinering. Naast het bepalen van de onderwijsinrichting, is het cruciaal dat scholen overwegen hoe ze de kwalificatie-eisen kunnen toetsen. Vaak richten scholen eerst het onderwijs in en pas daarna de examinering. Examinering is dan dus (letterlijk en figuurlijk) het sluitstuk. Dat is niet per se nodig en lang niet altijd wenselijk.
Voordat een school besluit om in de beroepspraktijk te examineren is het belangrijk om een antwoord te hebben op de volgende vragen:
- Zijn er genoeg deskundige examenfunctionarissen en middelen beschikbaar om de
examinering goed in te richten? - Is er genoeg tijd om examens uit te voeren en de kwaliteit te borgen?
- Hoe kan de examenkwaliteit goed worden geborgd?
- Welke keuze maakt men op grond van de eerste vragen? Zelf examineren, samenwerken met
andere ‘partijen’, inkopen of uitbesteden van examinering?
Kortom, het is belangrijk dat een school per opleiding bekijkt welke onderdelen van het examen geschikt zijn om in de reële beroepspraktijk uit te voeren. Daarna moet de school bepalen waar een alternatieve examenvorm nodig is.